Column van Alexandra Landré

Tijdens haar jaarlijkse congres afgelopen september in Kyoto presenteerde de internationale museumvereniging ICOM een nieuwe definitie van ‘het museum’. Het moest een degelijke functieomschrijving zijn, met oog voor de veranderende rol van culturele instellingen aan het begin van de 21e eeuw. De goedbedoelde poging maakte een storm van kritiek los over de ‘politieke’ invulling van musea als organisaties die ‘menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid, globale gelijkwaardigheid en wereldwijdwelzijn’dienen na te streven. Want volgens de critici hoort een museum zich te onthouden van dergelijke politieke uitspraken en positionering; het hoort juist een veilige haven binnen de steeds sterker gepolariseerde samenleving te zijn. Dit argument vindt ook zijn weerslag in het Nederlandse debat, zoals onlangs nog in de kritische reactie van Anna Tilroe op de stellingname van Rein Wolfs ten opzichte van de Zwarte Pietdiscussie.

Dit roept echter de vraag op of dit eigenlijk nog bestaat in de kunsten anno 2020: neutraal blijven en geen politiek standpunt innemen. En hoe zit het met diversiteit, emancipatie en inclusiviteit – begrippen die centraal staan in het huidige cultuurlandschap? Zijn ook deze politiek gekleurd en misschien wel een probleem? Het zijn ideeën die gestoeld zijn op liberale, democratische waarden, maar in de praktijk soms geassocieerd worden met ‘links’ of zelfs ‘elitair’. Toch lijken deze zich voor het gehele politieke spectrum te lenen.

Dat laat ook de kersverse directeur Piotr Bernatowicz van het gerenommeerde Ujazdowski Castle Centre for Contemporary Art in Warschau zien. Het museum staat internationaal bekend om zijn progressieve en geëngageerde hedendaagse kunstprogramma. Bernatowicz ziet juist hier kansen om diversiteit te vergroten. Hij beoogt ruimte te geven aan kunstenaars die door de huidige voorkeur in de kunstwereld voor werk met thema’s zoals genderidentiteit, klimaatverandering en antifascisme juist buiten de boot dreigen te vallen. Zijn programma richt zich dan ook op de – volgens hem – gemarginaliseerde verhalen waarin traditionele familiewaarden, conservatisme en patriottisme centraal staan. Zijn vertrekpunt is hiermee helemaal in lijn met de politieke waarden van Recht en Rechtvaardigheid, de nationalistische regeringspartij in Polen.

Het begrip ‘diversiteit’ is hier eigen gemaakt door de rechter kant van het politieke spectrum en volledig gepolitiseerd. Associaties met de jaren 30 van de vorige eeuw zijn niet ver te zoeken. Maar wordt het idee ‘diversiteit’ dan niet gebruikt als een Trojaans Paard voor populistisch gedachtegoed om makkelijker de culturele sector binnen te varen? Of heeft de nieuwe directeur misschien zelfs een punt? Tenslotte betekent ruimte geven aan ‘de ander’ en meerstemmigheid ook geluiden en posities toelaten die recht tegenover mijn eigen opvattingen staan.

Bernatowicz’ aanpak legt de vinger op een zere plek. De reden voor het belang van diversiteit ligt besloten in de overtuiging dat cultuur van iedereen is en dat instellingen zoals musea de taak hebben om de grote verscheidenheid aan stemmen en verhalen in de samenleving gelijkwaardig de ruimte te geven. Een functie die internationaal beaamd wordt, zo ook door de ICOM. Met het bestempelen van conservatisme en zelfs fascisme als gemarginaliseerde posities wordt de logica van diversiteit tegen zichzelf gebruikt – een hachelijk dilemma. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat deze politieke stromingen in wezen helemaal geen diversiteit nastreven, maar het tegendeel, namelijk uitsluiting. Het liberale principe ‘diversiteit’ wordt zo gereduceerd tot politieke retoriek en decorum. Tegelijk legt dit dilemma wel de achilleshiel van het diversiteitsdebat bloot, namelijk de rol van identiteitspolitiek hierin. In zijn recente boek Identiteitbetoogt cultuurfilosoof Francis Fukuyama dat identiteitspolitiek juist leidt tot uitholling van de liberale waarden. Deze staan evenals de democratie onder druk, mede doordat een weeffout in het oorspronkelijke liberale vlechtwerk nog niet opgelost is – de menselijke behoefte om als gelijkwaardig gezien te worden, ofwelisothymie.Iedere vorm van polarisatie leidt hier verder vandaan. In het scheppen van verbindingen en het gehoor geven aan iedereen ligt volgens Fukuyama juist de oplossing.

In theorie klinkt dit overtuigend, maar de realiteit van musea als maatschappelijke instelling is een stuk grilliger. Dus hoe kan je omgaan met populisme en fascisme zonder dat het leidt tot uitholling van de liberale waarden?

‘Nodig hen uit’, zou Silke Wagner zeggen. Wagner is directeur bij het toonaangevende museum Albertinum in Dresden, een stad die gekenmerkt wordt door betogingen van neonazi’s en zich heeft ontwikkeld tot een treurig bolwerk van het opkomende fascisme in Duitsland. Onlangs heeft het stadsbestuur nog een ‘nazi-noodtoestand’ uitgeroepen. Sinds haar aantreden in 2014 maakt Wagner zich sterk voor cultuur als een resultaat van diversiteit, van een pluraliteit van stemmen in een geglobaliseerde wereld. De lokale nationalistische partij Alternative für Deutschland (AfD)focuste zich vanaf 2017 versterkt op de culturele instelling met de kritiek dat het onvoldoende Oost-Duitse kunst toont. Ook hier wordt het argument van een gemarginaliseerde groep en een voorbeeld voor diversiteit als populistisch stokpaard binnen de identiteitspolitiek gebruikt: wij worden niet gezien, dit is niet ‘onze’ cultuur.De situatie escaleerde in politieke acties, dreigementen aan haar persoon, haatmails en algehele agressie ten opzichte van het museum. Verlamming, onmacht en ook verdriet waren het gevolg, al sloegen deze snel om in een constructieve woede. Het museum zet in op dialoog en organiseert een programma van ontmoetingen en gespreksbijeenkomsten, uitdrukkelijk met uitnodiging van de tegenstanders. Na een stroef begin kantelt de waarneming naar een positieve waardering van het museum. Het niet eens zijn en toch samen door één deur kunnen – dat is de status quo van het Albertinum op dit moment, met meer positieve betrokkenheid en zelfs andere programmering als gevolg, bijvoorbeeld een recente tentoonstelling over Oost-Duitse kunst in een meerstemmige, internationale context.

De werkwijze van Wagner en het Albertinum heeft indruk op mij gemaakt. Het vergt moed zich niet te laten intimideren en in gesprek te gaan met juist díe posities die haaks staan op de eigen overtuigingen. Het is een manier om je aan de duivelse dans van de polarisatie te onttrekken door nadruk te leggen op diversiteit als werkwijze. Het functioneert hier als een tactiek om verschillende stemmen bij het museum te betrekken, als methode om relaties op te bouwen en als een instrument om andere vormen van collectiviteit te creëren. Wagners aanpak sluit aan bij het idee van het constituent museum, een initiatief vanL’Internationale, een Europees samenwerkingsverband van musea, waaronder het Van Abbemuseum in Eindhoven. Het concept gaat ervan uit dat het museum wordt bepaald door al zijn constituents, stakeholders dus, en beoogt een zo groot mogelijke inclusiviteit teweeg te brengen. Dat geldt zowel voor de inhoudelijk-artistieke programmering, als ook voor onderzoek, bemiddeling en publieksbereik. Diversiteit verandert zo in een praktijk van meerstemmigheid in allelagen van museale activiteit en schept een complex vlechtwerk van relaties. En net als alle relaties gaat dit soms gepaard met onwennigheden en de nodige groeipijn omtrent het leren luisteren, het niet met elkaar eens zijn, het verdragen van tegenstrijdige belangen en het continu opnieuw onderhandelen van posities en definiëren van gemeenschappelijke waarden.

Tenslotte lijkt dit dan toch niet zo ver weg van het andere deel van de hernieuwde ICOM-definitie: ‘[musea] zijn transparant en bereid tot samenwerking, en werken in actieve partnerschappen met en voor verschillende gemeenschappen, om te verzamelen, te bewaren, te onderzoeken, te interpreteren, te vertonen, en het begrip van de wereld te verbeteren’.Dat is in zichzelf al een ambitieuze opgave voor een museum, en wellicht is het creëren van verbindingen en begrip voor ‘het andere’ anno 2020 juist eenvorm van politiek engagement.

Door Alexandra Landré.

Column van Mirjam Westen

Het jaar waarin we herdenken dat 100 jaar geleden het vrouwenkiesrecht werd ingevoerd in Nederland kreeg op de valreep naar het nieuwe jaar, 2020, een mooi staartje: in december werd een wet aangenomen die de 88 beursgenoteerde bedrijven verplicht om een vrouwenquotum in te stellen.  Hun raden van commissarissen moeten straks voor tenminste 30 procent uit vrouwen bestaan. We hebben in de media veel voors en tegens kunnen lezen;  wie de discussies volgde wist allang dat ondanks het decennialange –  vrijblijvende –  streven naar een verandering in de samenstelling van directies, er bar weinig veranderde. Er worden nu 66 vrouwen geworven.

In de kunstwereld lijkt er ondertussen ook iets te verschuiven als het gaat om de zichtbaarheid van vrouwen. In het Stedelijk Museum Amsterdam trapte ArtTable 2019 af, met een bezoek aan maar liefst drie solotentoonstellingen van vrouwelijke kunstenaars (te weten Lily vd Stokker,  Jacqueline de Jong en Raquel van Haver). We bezochten in de loop van het jaar de female only tentoonstellingen Your Voice Matters, in De Kerk in Arnhem; Nieuwe Nuances, vrouwelijke kunstenaars rondom Cobra, in Amstelveen, en Meesterlijke Vrouwen in Stedelijk Museum Schiedam. Het Prins Claus Fonds reikte onlangs aan zes laureaten zijn jaarlijkse award uit: allen zeer getalenteerde vrouwen. De Principal Award ging dit jaar naar de tachtigjarige kunstenares Kamala Ibrahim Ishag, die een belangrijke rol speelde in de modernistische beweging in Soedan. (Haar werk is nog te zien tot 1 mei bij het Prins Claus Fonds).

Niet alleen in tijdelijke tentoonstellingen, ook presentaties van de vaste collectie in – vooralsnog overwegend buitenlandse –  musea zijn aan het veranderen. Het Museum of Modern Art in New York heeft een rehang gerealiseerd, met, meer dan ooit, werk van kunstenaressen, zwarte kunstenaars en kunstenaars met cultureel diverse achtergronden. Tijdens mijn laatste bezoek aan Tate Modern en Tate Britain viel mij het grote aantal werken van vrouwelijke kunstenaars op in de collectiepresentatie en de gratis wekelijkse rondleiding waarin ‘underrepresented perspectives , artworks or themes which have often been historically ignored, forgotten or censored’ worden belicht. En, last but not least,  het voornemen van het Baltimore Museum of Art om in 2020 uitsluitend werk van vrouwelijke kunstenaars te kopen om zo de gender ‘onevenwichtigheid’ in de collectie bij te stellen.

Deze veranderingen laten onverlet dat er over veel ‘onevenwichtigheden’ nog heel veel discussies gevoerd zullen worden, in-  en buiten de kunstwereld. Binnenkort verschijnt hierover een artikel in de Volkskrant. Op 18 januari 2020 organiseert  ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem, het symposium ‘The Roadmap for Equality in the Arts in the Netherlands’.

Wij zelf zullen eind 2020 het reeds veel besproken symposium rondom de thema’s culturele diversiteit en inclusiviteit organiseren. We organiseerden vanaf 2018 al talloze bijeenkomsten onder de titel  ‘Diversify’ en hopen in november een schitterende ‘line-up’ van inspirerende ‘best practices’ uit binnen-  en buitenland te presenteren. Onlangs hebben we kunsthistorica Pao Lien Djie bereid gevonden de organisatie van het symposium, waarmee we het 15-jarig bestaan van ArtTable vieren, op zich te nemen. Meer informatie volgt tijdens de aanstaande jaarvergadering, die ditmaal in Centraal Museum Utrecht zal plaatsvinden. Ik hoop op een grote opkomst!

Door Mirjam Westen.

Column van Marieke Wiegel

Grappig dacht ik: ‘Het HEM – de naam voor de nieuwe culturele instelling in Zaandam – heeft zijn naam al mee in de diversiteitsdiscussie.’ Hetis natuurlijk genderneutraal en dat als lidwoord voor het toch zo masculiene HEM. Nu heeft de naam niets met gender te maken, maar deze snelle associatie geeft wel aan dat we in deze tijd snel met onze gedachten afdwalen naar de diversiteits- en gendervraagstukken.

HEM betekent eigenlijk buitendijks land. Het buitendijkse gebied, waar nu het nieuwe huis voor eigentijdse cultuur Het HEM is gevestigd, is na de aanleg van het Noordzeekanaal opgehoogd en werd het Hembrugterrein. Een plek aan de rand van Zaandam waar vanaf 1895 vuurwapens en munitie werden geproduceerd voor het leger. De fabriek werd afgebakend door water aan een kant en bos, het zogenaamde plofbos, aan de andere kant. Twee buffers voor het grote, lange tijd sterk afgeschermde en ontoegankelijke terrein.

Het goede nieuws is dat defensie inmiddels is vertrokken uit het gebied en de voormalige munitiefabriek sinds juni van dit jaar open is voor iedereen. Het is een cultureel platform, dat ruimte biedt voor het experiment, nieuwe ideeën, de dialoog en toegankelijk is voor een breed publiek.

Het gebouw is monumentaal, industrieel en rauw. Slechts één kleine ruimte – white, black or blue cube – is geklimatiseerd en kan een stabiele temperatuur en luchtvochtigheid bieden. De andere ruimtes bieden de variabelen die horen bij open gebouwen. De directeur Kim Tuin, die voor haar aantreden bij Het HEM het NSDM terrein in Amsterdam-Noord cultureel heeft ontwikkeld en ook de bekende club Trouw heeft geleid – zegt over de koers die zij heeft gekozen: ‘Voor Het HEM is cultuur fluïde, altijd in beweging, onderzoekend – het helpt ons grip te krijgen op de tijd waarin we leven.’

De programmering van Het HEM bestaat uit Chapters waarvoor Kim Tuin en haar team gastcuratoren uitnodigen, die niet persé uit de beeldende kunst komen, maar wel degelijk (beeld)cultuur bepalend zijn. Voor het eerste chapter hebben Edson Sabajo en Guillaume Schmidt van het hiphop kledingmerk Patta als gastcuratoren invulling gegeven aan het programma.

Voor het tweede chapter is de componist en kunstenaar Nicolás Jaar uitgenodigd. Hij heeft nu zes maanden zijn intrek genomen in Het HEM en heeft een onderzoeksgroep met 12 jonge multidisciplinaire wetenschappers opgericht, de Shock Forest Groupvernoemd naar het Plofbos. Op zoek naar een pure vorm van weten proberen zij ‘een instrument van resonantie’ te ontwikkelen. Niet in de eerste plaats is het eindresultaat van belang. Het proces, het onderzoek, de bewegingsvrijheid en openheid zijn essentieel. Of zoals Kim het zegt: ‘we gunnen onszelf de tijd om ons heen te kijken, in plaats van vooruit.’

Kunst belichten vanuit andere invalshoeken, ruimte bieden voor onderzoek, onverwachte uitkomsten, nieuwe ideeën; dit zij de pijlers voor Het HEM. Op deze pijlers bouwen ze hun programma en zoeken ze de verbinding met een divers publiek. Deze pijlers vormen in mijn ogen ook de basis van de Diversify! discussie. Kunst op een buitendijkse, fluïde en open manier presenteren voor en met iedereen, ongeacht kleur, gender, leeftijd en afkomst.

Door Marieke Wiegel.